de fotograaf 1 | Greet Mertens

Greet Mertens

buzzard

de fotograaf 1

Ik sta vroeg op. Ik was mijn haren en trek de kleren aan die ik voor vandaag bewaard heb. Een kobaltblauwe kasjmier trui en een zwarte broek. Ik wil me prettig voelen. Ik zet thee en maak een grote kom muesli met appel en blauwe bessen. Ik wil geen honger krijgen. Voor alle zekerheid smeer ik twee boterhammen met kaas en stop die in mijn rugzak. Dan met koffie aan mijn schrijftafel. Ik heb nog een uur. Ik pen vier bladzijden in mijn dagboek. Ik maan mezelf aan om te ontspannen. Ik loop heen en weer door de kamer en denk aan de vorige keer dat ik hem zag. Hij kwam voor de lunch en was er bij het avondeten nog steeds. Ik heb zonder ophouden gepraat. Het was makkelijk. Ik zet nog een keer koffie en maak de sudoku uit de krant van gisteren. Het lukt niet. Het is het afgesproken uur. Hij is er niet. Geen berichten op mijn telefoon. Dan staat hij voor het raam. Hij draagt een dikke rode sjaal en een mosterdgele muts. Hij heeft een fototoestel om zijn nek hangen. Hij zwaait. Ik gebaar een kopje koffie. Hij schudt zijn hoofd en wijst naar het bos. Hij springt een paar keer op en neer. Ik zie zijn warme adem wolkjes maken in de koude lucht.

We lopen op het brede bospad met de hoge beuken. Hij heeft zijn arm om mijn middel en drukt me stevig tegen zich aan. Ik vertel over het vogelhuisje dat ik gemaakt heb en over het opblazen van de grote kerk waarvan ik nu alles weet wat er over te weten valt. Hij stopt om een foto te maken van het lege pad achter ons. Hij gaat op zijn buik liggen en maakt er nog een. Hij vraagt of ik zijn tas even wil vasthouden zodat hij de lens kan verwisselen. Op zijn hurken tegen een boom geleund maakt hij een foto van de kale kruinen tegen de witte lucht. Hij vraagt of ik naar het einde van het bospad wil lopen zodat hij iets met tegenlicht kan proberen. Ik loop en vraag me af of ik mijn muts af zal doen. Ik draai me om en doe de muts af en weer op. Hij gebaart dat het niet uitmaakt. En dat ik weer moet gaan lopen. Aan het einde van het pad sta ik stil. Ik durf me niet om te draaien. Ik wacht. Het duurt lang voordat ik zijn voetstappen achter me hoor. Hij kust me op de mond en zegt: “Mooi bos. Is er misschien ook ergens water? Een vennetje?” “Ja”, zeg ik, “het is vlakbij.” Hij neemt mijn hand en stopt hem in zijn jaszak. We lopen nu langs de bosrand. Over de weilanden ligt nog de witte waas van bevroren dauw. Hij stopt om een foto te nemen van een omgevallen boom. Van een stapel houtsnippers. En van een paar schapen die liggen te kauwen. Als hij een dode vogel onder een struik ziet liggen, vraagt hij of ik hem op het pad wil leggen. “Dat geeft meer contrast,” zegt hij. Ik trek de vogel aan het puntje van zijn vleugel onder de struik vandaan. Het is een ekster. Ik ben opgehouden met praten. Bij het ven maakt hij een hele reeks foto’s. Hij verwisselt de lenzen en gaat boven op een omgehakte boom staan. Het geklik van het toestel galmt over het water. Ik pook met een stok in de modder langs de oever. Ik vraag me af of hij ook mij fotografeert. Ik hou mijn blik op het water.

We lopen terug naar het huis. Hij stopt om me te kussen. En daarna nog een keer. Ik kan niets bedenken om over te praten. Er zijn geen interessante verhalen meer. Bij het huis zegt hij: ”De kleur van dit huis, het is echt prachtig in dit licht. Ik moet er een foto van nemen. Vind je het erg? Zou je misschien daar tegen die wand willen gaan staan. En dan met deze muts.” Hij duwt zijn muts in mijn handen. “Dat geel met dat rood. Dat moet ik vastleggen.” Ik zet de muts op en ga tegen de wand staan. Met het toestel voor zijn ogen loopt hij langzaam op me toe. Op een meter blijft hij staan. Hij klikt en draait wat aan knopjes. Ik vraag me af hoe ik het best kan kijken. “Thanks,”zegt hij. Ik heb nog niet besloten hoe ik wil kijken. “Helemaal top. Dit is wel genoeg voor vandaag, vind je niet? Laten we naar binnen gaan. Zullen we lekker eitjes bakken?”