Ik ben aan het koken. Bloemkoolcurry. De fotograaf zit in de kamer. Hij is foto’s aan het bewerken op zijn laptop. Als ik bezig ben met het stampen van kruiden in de vijzel, komt hij achter me staan. Hij legt zijn handen om mijn middel en likt aan mijn oor. “Dat ruikt lekker,” zegt hij. Ik doe olie en tomatenpuree bij de kruiden. Hij legt zijn handen op mijn heupen en beweegt ze heen en weer. “Ik ben aan het koken,”zeg ik. Hij draait me naar zich toe en kust me. Met de stamper nog in mijn hand, verlies ik bijna mijn evenwicht. Hij schuift zijn handen onder mijn shirt en trekt me tegen zich aan. Ik kus hem op het voorhoofd en zeg: “Ik ben aan het koken.” “Moest even,” zegt hij en gaat dan weer naar de kamer.
Ik dek de tafel met kaarsen en serveer de curry. Hij zit tegenover me. Ik eet snel. Hij praat over zijn werk. Ik stel vragen. Hij eet de restjes uit de pan. Ik drink twee glazen wijn. Als hij zijn bestek neerlegt, zeg ik: “Ik vond het niet prettig wat je deed toen ik aan het koken was.” Hij kijkt me aan en zegt niets. Ik denk na over alle redenen waarom ik besloten had dit te zeggen en of ik nog iets zal toevoegen. Hij heeft zijn blik afgewend. Hij kijkt naar zijn bord nu. Ik wacht.
“Ik vond dat ik het moest zeggen,” zeg ik.
“Ik zal het niet meer doen,” zegt hij.
“Zo bedoel ik het niet.”
“Je zegt toch dat je het niet wil. Ik wil me niet opdringen. Zo iemand ben ik niet.”
“Ik wil het erover kunnen hebben.”
“Dat is wat we doen, toch? En jij zegt dat je niet wil dat ik je aanraak.”
“Niet zo, als ik aan het koken ben.”
“Ik zal je niet meer aanraken.”
“Ik wil graag aangeraakt worden.”
“Niet door mij.”
“Je luistert niet.”
“Ik hoor heel goed wat je zegt.”
“Ik was met iets anders bezig. Je overviel me.
“Het is wel duidelijk nu.”
“Misschien als je me niet zo overvalt.”
“Ik overviel je niet.”
Ik ruim de vaat op en zet thee. Hij blijft aan tafel zitten. Ik maak een toetje van hangop en frambozen. Als we weer tegenover elkaar zitten zeg ik:
“Ik wil geen ruzie.”
“Je beschuldigt me,” zegt hij.
Ik sta op en loop weer naar de keuken. Ik zie de spiegeling van mijn gezicht in het donkere raam. Ik loop terug. Hij heeft niet van het toetje gegeten.
“Zal ik er nog iets over zeggen,” vraag ik.
“Volgende keer neem jij maar het initiatief,” zegt hij, “laten we er nu over ophouden.”
We eten het toetje. We kijken een film. We gaan naar bed.