Ik sta vroeg op. Het is nog nauwelijks licht. Ik was mijn haren en maak een kom havermout met appel en kaneel. Tijdens het eten lees ik een boek. Het gaat over een jonge vrouw die haar vader verliest en dan haar grote liefde vindt. Als de zon door de bomen komt, ga ik aan mijn schrijftafel voor het raam zitten. De bomen zijn kaal nu. Het is al winter in het bos. Ik zie de dauwnatte bladeren als een koperkleurig tapijt glanzen in de zon. In de viburnum bij het terras twee mezen op zoek naar eetrijpe bessen. Onder de hortensia een roodborstje. In de eik een houtduif. Ik haal mijn verrekijker. Ik zie ook vinken, goudhaantjes en een lijster. Na een half uur loop ik naar de schuur. Ik vind een balk, plankjes en de gereedschapskist die ik als welkomstcadeau van mijn broer heb gekregen toen ik hier kwam wonen. Ik stal alles uit op de terrastafel en denk na. Ik haal een kop thee. Als ik terug kom, staat er een man op het terras. Het is een magere man met een kaal hoofd. ”Dag,”zegt hij, ”ik zag je bezig, ik woon hiernaast, ik dacht even kijken. Maak je een vogelhuisje?” “Meer een eiland”, zeg ik, “er komt geen dak op. Ik ben niet zo goed in timmeren.” “Ik ook niet”, zegt hij. ”Spijtig,”zeg ik. “Maar ik kan je wel helpen denk ik. Ik moet ergens een boek hebben over vogelhuisjes. Ik heb het ooit gekocht. Ik dacht het komt een keer van pas. Het is al jaren geleden. Ik moet het nog hebben staan.”Ik zeg tegen mezelf dat ik het zonder boek kan. Zou moeten kunnen. Dat ik het uitvind terwijl ik bezig ben. Zo doe ik het altijd. Zo wil ik het doen. Ik red me er altijd uit. Maar alles is anders geworden nu de man hier staat. ”Een boek, dat zou zeker helpen,” zeg ik. Ik loop met hem mee naar zijn huis.
Als ik zijn huis binnen kom, vind ik het meteen geweldig. Boeken overal. Ze staan in muurhoge kasten, ze liggen in keurige stapels op houten tafeltjes, een paar geopend op het grote bureau bij het raam. De man gaat voor één van de kasten staan. Hij streelt met de rug van zijn hand langs de rijen. Hij vindt wat hij zoekt. “Ja, ik wist het,” zegt hij, ‘Doe het zelf in de tuin.” Hij bekijkt de inhoudsopgave. “Vogelhuisjes.” Hij slaat het boek dicht en reikt het me aan. “Nu kan het niet meer mislukken,” zegt hij. Ik neem het boek aan. “U heeft veel boeken,” zeg ik. “Ik heb heel wat verzameld inderdaad,” zegt de man.“ “Heeft u ze allemaal gelezen?” vraag ik. “De meeste wel,” zegt hij, ”ik ben historicus. Lezen is mijn beroep. Nou ja, ik lees eigenlijk alleen boeken over de oorlog. De Grote Oorlog. Voor mijn beroep dan. Verder verzamel ik ook detectiveromans en doe het zelf boeken.” “Ik hou ook van detectiveromans,” zeg ik. “Als je wilt, mag je er wel één lenen.” Hij loopt op me toe en blijft dan staan. “Wil je misschien, je staat, ik wil, de detectives, ze staan in de kast achter je.” “Sorry,” zeg ik. Ik ga in het midden van de kamer staan. Hij streelt weer met de rug van zijn hand langs de rijen en zegt zachtjes: “O. P.” Ik denk aan het boek dat ik gisteren gekocht heb over een schrijfster die verhuist naar een afgelegen dorp omdat ze geen inspiratie meer heeft en niet weet wat ze met haar leven aan moet. Het is onduidelijk hoe ze dit overleeft en of ze weer inspiratie krijgt. Ik neem me voor om er vandaag nog aan te beginnen. “Deze,” zegt de historicus, “dit ga je leuk vinden. Ik weet het zeker.” Hij reikt me het boek aan. “Dankuwel,” zeg ik. Het is een klein boekje. De titel is: Maigret en het lijk bij de sluis. “Ik schrijf ook over de oorlog,”zeg ik, “de Tweede. Niet alles, alleen wat er in het dorp gebeurd is. Waar ik vandaan kom. En mijn vader. Hij was drie toen het begon.” De historicus kijkt me vriendelijk aan. “Mijn grootvader was in de Grote Oorlog,” zeg ik. “De Eerste. Ook in de Tweede natuurlijk, daarna. In allebei.” De historicus loopt naar een archiefkast naast het bureau en haalt er een map uit. Er zit een oud uitziende landkaart in die hij openvouwt op de eettafel. “Waar woonde je grootvader?”zegt hij. Ik wijs het aan. De kaart staat vol gekleurde lijnen met datums en piepkleine woorden die ik niet kan lezen. “Oh,“ zegt hij, “een strategisch punt voor de vijandelijke troepen. Daar loopt de dodendraad, zie je.” Ik knik. De historicus vertelt me alles wat er te weten is over het dorp bij de dodendraad tijdens de Grote Oorlog en daarna tijdens de Tweede. Hij loopt door de kamer en haalt af en toe een boek uit de kast om zijn verhaal te illustreren. Ik sta bij de eettafel en luister. Ik weet alles al. Ik heb grondig research verricht voor het boek over mijn vader. Ik knik. Als het donker wordt in de kamer, stopt hij. ”Zo zeg, het is alweer borreltijd. Wil je iets drinken? Een wijntje?” “Nee, ik moet gaan, dankuwel.” “Heb ik je een beetje kunnen helpen?” zegt hij.“Jazeker,” zeg ik. “Als je nog meer wilt weten,kom je maar weer langs,” zegt hij. “Doe ik. Dankuwel.” Ik ga.