de vader 1 | Greet Mertens

Greet Mertens

two owls parent and child

de vader 1

Dozen in stapels van drie. Twee rijen van vier stapels in het midden van de kamer. In de keuken twee stapels van twee. Één doos in de badkamer, zes in de slaapkamer waarvan drie op het bed. In de gang een rij van vijf keer twee. Het is half vijf. De schemering begint te vallen. Ik heb het gedaan. Ik ben eindelijk weggegaan.


Ik heb mijn lange jas aan. Ik sta stil op de drempel van de kamer met in elke hand een boodschappentas. Bij het raam staat mijn schrijftafel. Als een oude vriend uit een vervlogen tijd, met zijn uitgerekte kegelvormige poten en het houtsnijwerk in bloemmotief onder het blad. Ik besluit dat dit de mooiste plek is waar hij tot nu toe heeft gestaan. Ik vul de koelkast met boodschappen. Wat ik nodig heb om te koken, leg ik op het aanrecht. Eieren, champignons, een tomaat, een uitje. Uit één van de dozen haal ik een glas, spoel het om en schenk mezelf een witte wijn in. Ik vind een plankje waar ik een pakje crackers op uitspreid. Uit mijn rugzak haal ik mijn schrijfboekjes, mijn etui, mijn laptop en de boeken die ik op dit moment aan het lezen ben. Ik leg alles in stapeltjes op tafel en steek twee kaarsen aan. Ik zie watervlekken op het tafelblad. Die had ik niet eerder gezien.


Ooit kwam mijn vader met zijn schuurmachine, een bundeltje schuurpapier en een bus meubelolie naar me toe gereden in zijn nieuwe Peugeot. Hij haatte autorijden sinds hij vijfentwintig jaar eerder door een dronken vrachtwagenchauffeur van de weg was gereden en ternauwernood aan de dood was ontsnapt. Als ik met hem in de auto zat, zag ik hoe zijn ogen heen en weer gingen van de ene spiegel naar de andere en hoe hij zijn vingers af en toe strekte omdat zijn handen om het stuur verkrampten. Als er iets onverwachts op de weg gebeurde, duwde hij zichzelf rechtop in de stoel en schraapte zijn keel, alsof hij iets wilde gaan zeggen, soms zette hij dan zijn bril wat hoger op zijn neus. Ik als kind in de auto met mijn bange vader aan het stuur.
Toen ik met mijn kinderen in het grote gezinshuis was gaan wonen en mijn echtgenoot was begonnen lange dagen te maken, kwam hij naar me toe, het was de enige keer, om me te helpen. Hij liet me zien hoe ik de schuurmachine zachtjes over het tafelblad moest sturen. Één keer deed hij het voor. Eerder had ik zijn gereedschap met geen vinger mogen aanraken, maar nu zijn handen door de reuma vermoeid waren, liet hij zijn oude principes los. De machine was weerbarstig in het begin, maar al snel overwon ik mijn schroom. Het juiste gewicht, de juiste snelheid, de zorgvuldigheid in de hoeken, het wisselen van het papier, niet te vroeg, niet te laat. Het handwerk aan de bloemversieringen en de ingekerfde poten. Vloer schoon houden, gereedschap op één plek. Zachte doeken scheuren en olie inwrijven. Drie keer. Het kostte ons een hele dag. Hij was tevreden met het resultaat.


Ik open mijn schrijfboekje. De eerste woorden in mijn nieuwe huis. Ik begrijp niet waarom mijn vader is meegekomen naar deze plek. Hij hield niet van het bos. Hij vertelt me niets, hij zit daar maar, in mijn ooghoek, bij de kachel. Of hoor ik hem niet. Ik schrijf me een weg naar vroeger. Ik leg het boekje weg. Ik kwam hier om vroeger achter me te laten. Ik open het boekje opnieuw. Er zit angst in mijn lijf. Dus ik schrijf toch maar.


Ik ben vijf jaar. We zijn aan het strand. Ik lig op mijn buik in het natte zand te wachten tot het water naar me toe komt. Dan maak ik zwembewegingen met mijn armen en spartel met mijn voeten. Ik wil zo graag het water in en me laten drijven op de golven. Zoals ik dat mijn moeder zie doen. Ze zwemt op haar rug. Mijn vader staat met opgerolde broekspijpen te kijken naar de zee. Hij gaat nooit het water in, hij kijkt alleen maar. Ik vraag hem of hij met me mee wil de zee in. Hij wil niet. Hij zegt dat ik moet wachten tot mijn moeder terug is. Ik neem zijn hand en trek hem richting het water. Ik voel hem aarzelen en trek nog harder. Dan geeft hij toe. We lopen samen de zee in, voetje voor voetje. De golven bruisen om ons heen. Ik hou mijn vaders hand stevig vast. Ik zie dat hij glimlacht. Dan opeens slaat er een grote golf over me heen. Ik word opgetild en verdwijn in het water. Zout en donker en het raast in mijn oren. Mijn vader laat mijn hand los. Ik spartel met armen en benen tegelijk en zoek naar het licht. Als ik boven kom zie ik dat mijn vader gevallen is en proestend overeind probeert te komen. Ik help hem recht. Hij loopt het water uit. Ik ren hem achterna.

Ik heb geen zin meer om nog te koken. Ik neem een stuk kaas en schenk nog wat wijn in. Ik kijk een film.