Getuige | Greet Mertens

Greet Mertens

zicht op verzorgingshuis

Getuige

Ik zit aan het bed van mijn moeder. Ze heeft haar ogen stijf gesloten, een frons in haar voorhoofd. Haar handen krampen zich om het laken dat ze tot dicht tegen haar kin heeft opgetrokken. Haar gezicht vervaagt tot kleurloos tegen het witte kussen. Ze draait haar gezicht van me weg en fluistert, als om me gerust te stellen: ‘Pijn.’ Dit woord stelt mij niet gerust. Ik voel onmiddellijk ook een pijnscheut in mijn eigen lichaam, mijn kaken verkrampen. Pijn zien doet pijn. Het is iets van het lichaam, van de hersenen, die niet kunnen ophouden een spiegel te zijn, ook al ligt de tijd lang achter me dat ikmijn moeder nodig had om iets van mezelf en de wereld te begrijpen. Ik ben haar spiegel, of ik dat nu wil of niet. Iets van haar pijn komt in mijn lichaam terecht, alleen maar omdat ik hier ben. Als getuige.

Terwijl zij zich van me wegdraait om alleen te zijn met haar pijn, buig ik me dichter naar haar toe. Gedachten: wat gebeurt er, gaat het goed, moet ik iets doen? Maar het is duidelijk dat ze mij er niet bij wil hebben. Dit is iets wat ze alleen wil doen. Ik trek me terug op mijn stoel en zie haar verdwijnen in een andere wereld, een binnenwereld, waar een geluidloos gevecht gaande is. Tussen wie? Ik probeer aanraking. Haar hand is koud en strak, reageert niet op mijn : ‘ik ben er, het komt goed.’ Ik voel me buitengesloten. Ik heb de neiging om op te staan, ik kijk wel even naar buiten tot het over is, er is genoeg te zien daar, ik kom wel weer terug als het voorbij is. Natuurlijk doe ik dat niet.Ik verbeeld me dat mijn blik helpend is, dat mijn aanwezigheid steunend is, ondanks haar weigering. Om mezelf gerust te stellen waarschijnlijk.

Pijn lijden in de aanwezigheid van een ander lijkt te intiem. Het is een gevecht dat binnenskamers gevoerd moet worden. Of het is te overweldigend en word je er in opgeslokt en moet je de ander buiten houden om je op het gevecht te kunnen concentreren. Net nu je hulp zou kunnen gebruiken,is de deur voor de ander gesloten.

Ik moet denken aan die andere keren dat je in een ziekbed lag. Bij het grote raam aan de tuin, in de schaduw van de rode pruimelaar. Ik wil bij je op bed, maar dat mag niet. Ik moet gaan spelen. Of dat moment toen er een vreselijk bericht kwam van een ongeval. Het was al avond, ik zie de groengele lamp in het halletje heen en weer bewegen omdat je er tegen aan stootte terwijl de buurvrouw je in je jas probeerde te helpen. En je weigert me te zeggen wat er gebeurd is, maar ik weet het toch en ik schreeuw om mee te mogen, maar dat mag niet. Ik moet gaan slapen.

Pijn is iets wat je alleen draagt. En je draagt het voor de ander, zodat die kan gaan spelen,kan gaan slapen, verder kan met haar leven.

Elke ziekenkamer hoort een groot raam te hebben dat uitkijkt. Voor de getuige. Zodat zij weg kan kijken als dat nodig is.