Het wordt langzaam donker buiten. Het uitzichtwat me de laatste uren zo dierbaar was, verdwijnt in een gelige gloed van de straatlantaarns. Ik voel de kamer kleiner worden.Toen ik vanmiddag geknield aan je bed zat, brak de zon door. Alsof ze me een steuntje in de rug wilde geven. Of jouw gezicht nog een laatste keer wilde verwarmen. Zodat je zachtjes heen kon gaan. Naar het land van de stilte zoals je het zelf noemde. Terwijl ik je voorhoofd streelde en fluisterde dat het goed was. Dat moment, toen scheen de zon. En verlieten we door het raam deze kamer. Om de wereld in ons op te nemen, de wijde wereld daarbuiten waar ergens de stilte op je wachtte. En waar je mijn hand losliet om alleen verder te gaan. Met het verstrijken van de uren heeft deze kamer zich om me heen gesloten. Je ligt op het bed, maar bent er niet meer. Het witte TL licht heeft het van de zon overgenomen. Er rest mij niets anders dan kijken en wachten tot het in me doordringt. Tot er iets voelbaar wordt van wat hier gebeurt. Tot ik misschien iets begrijp van dood zijn en niet dood zijn.
Nu je vertrokken bent, is ook de pijn uit je lichaam verdwenen en begin je weer te lijken op hoe je was. Ik loop wat rond het bed en bekijk je van alle kanten. Je gesloten ogen lijken tevreden met wat er aan de andere kant te zien is. Je mond zwijgt zacht en vriendelijk. Je handen liggen er vertrouwd bij. Ik blijf hangen bij je kin die ferm omhoog steekt, als een herinnering aan alles wat je in je leven te trotseren had. Ik heb vaak gedacht dat het ongenaakbaarheid was, maar ik leerde mettertijd dat het overleven was, je kin boven water houden, weg van zwarte onderstroom. Zo zag ik je ook zwemmen, als je vroeger de zee in trok. Ik moest aan de kant blijven spelen, maar ik verloor je niet uit het oog. Ik dacht dat je je haar niet wilde nat maken en daarom zo verbeten je hoofd boven het water weg uit tilde. Maar je was bang om ingehaald te worden door een golf. Hoe vaak heb ik je niet gesmeekt om me te leren zwemmen. Je negeerde mijn wens. Ik denk dat het je onzeker maakte, dat je jezelf niet goed genoeg vondom mij iets te leren. Zo ging het ook met schrijven, lezen en breien. Ik heb het mezelf geleerd. En zo sta ik hier ook in deze kamer, wachtend op iets wat je me niet wilde leren. Hoe we moeder en dochter moesten zijn. Hoe een moeder te zijn als de zwarte onderstroom van schaamte steeds aan je trekt. Hoe een dochter te zijn als je moeder maar niet tevoorschijn wil komen. Ik wacht op een woord. En als het komt moet ik huilen: ontoereikend.
Ik weet dat je lichaam zo meteen wordt opgehaald en dat er dan een definitief einde komt aan het kijken, het luisteren, het ruiken, het aanraken . Het overvalt me dat ik daar toch gehecht aan ben geraakt. Ik moet mezelf toespreken om je los te laten. En verder te leven met de onbeantwoorde vragen die jouw ontoereikendheid in me hebben achter gelaten. Vragen over wie ik ben. En over hoe te leven. Als ik de kamer verlaat weet ik dat ik er alleen voor sta.