Leuven, 24 april 2021
Lieve zus
Dankjewel voor je woorden. Ze raken me telkens zo heftig. En ze zijn ook elke keer opnieuw als een kostbaar geschenk. Het is mooi dat je die dingen met me deelt, mooi dat ze er mogen zijn, dat ze er eigenlijk gewoon zijn. Ik had net het beeld van een boekje, waar al onze brieven in zullen komen. Dat boekje kan dan op de tafel liggen, ik kan er naar kijken. Het zou zijn zoals je een beeld bevrijdt uit een rots, door erin te kappen. We zouden de woorden uit de mist van de tijd bevrijd hebben, en zo ook iets van ons gemaakt hebben. Iets dat daar dan zou liggen en zich niet moet schamen over zichzelf, iets dat niet in het zwijgen of nog niet begrijpen zou rusten. Misschien zou het een overwinning zijn op zoveel zwijgen in onze familie.
Ik schrik altijd een beetje van de heftigheid van jouw beelden. Misschien is het omdat ik elke keer had gehoopt dat het niet zo zou zijn of zo. Soms doen de spiegels tussen ons pijn, omdat ik misschien stiekem had gehoopt dat sommige dingen die pijn doen alleen bij mij zouden wonen. Het is niet zo. Tegelijk is het zo dat ik via jouw verhalen iets van mezelf terugvind. Alsof je pas na een hele tijd echt beseft dat je samen met iemand in dezelfde kamer zat, en dat je daardoor beseft dat wat je zag in die kamer er ook echt was. En ook al zijn er verschillen, er is ook zoveel dat in elkaar haakt.
Het woord bescherming is zo groot. Hoe droef is het, dat we op een of andere manier vanuit ons lichaam gewoon niet kunnen begrijpen wat het zou zijn, dat er iemand zou zijn die ons zou beschermen. Het raakt diepe lagen. Het had nog erger gekund waarschijnlijk. We hadden elkaar nog. Maar het lijkt ook voor mij zo dat er ergens in mijn lichaam een leeg blad is. Je zou je een blad kunnen voorstellen met lijnen en vormen waarin enkel de woorden of de kleuren ontbreken, dat zou anders zijn, dan zou je weten wat je mist of zo. Maar dit blad lijkt zo leeg. Alsof je daardoor ook niet iets kunt missen, omdat het er in zekere zin gewoon niet was. Dit is een beetje forser waarschijnlijk dan hoe het echt was, maar dat beeld komt nu. We hebben allebei wel die drang om anderen te beschermen. Soms is die drang bij mij zo overweldigend dat het pijn doet. Maar als er iemand zou zijn die ik echt zou vertrouwen, die echt veilig zou voelen voor mij, die me niet op een of andere manier zou claimen of afwijzen, en die zou me vasthouden en me zo beschermen tegen de dingen, zou het ook pijn doen waarschijnlijk. Hoe droef is dat?
Het is zo mooi als ik het me nu voorstel hoe er wel iemand naast jou staat de hele tijd, ergens dichtbij of verder af, gewoon als een soort geruststelling, zonder zich op te dringen of het over te nemen. Maar ook iemand die zoals je zegt tussen jou en het verdriet kan gaan staan, wanneer dat zich aandient. Iemand die jou ziet, die je op geen enkele manier zou willen gebruiken, en die gewoon heel zuiver af en toe een beetje een rots is. Ik zie je dan in je hutje zitten, nog steeds, maar er is ook die rots, gewoon in zichzelf. De rots vraagt er niets voor terug.
De woorden overgave en onderwerping. In mijn lichaam voel ik dat ik wil dat er een scherpe grens is tussen die twee woorden. In je woorden voel ik wel regelmatig iets van een verlangen naar overgave. Het hangt samen met een beeld van allerlei mensen die zich in je verdringen en je zo verhinderen om jezelf te zien. In dat beeld lijkt er ook een soort angst dat er misschien niemand zal zijn, alsof er een soort bezetting is of zo. Zijn die mensen daar mensen die je zou willen zijn? Of zijn ze daar om jouw ruimte in te nemen? Zijn het schaduwen die je van je af moet schudden? Of zijn ze als keuzes die je niet kunt of durft maken?
De woorden overgave en onderwerping raken ook iets van mijn lichamelijkheid. Het is misschien ook daarom dat ik zo reageer op dat verhaal van Hadewych, zoals ik het beleef. Ik zie iets dat heel mooi is in het woord overgave. Iets als jezelf uit handen geven aan iets dat heel horizontaal is, als een rivier of zo, of als water in het algemeen. Iets waar er geen zwaartekracht is, geen pijn die je in een verleden trekt, of in een soort herinnering van je lichaam. Een plek waar het helemaal veilig is, waardoor je misschien ook een diepere rivier in jezelf kunt aanraken. Een plek waar je zelf ook op geen enkele manier iets zult doen dat een ander gebruikt, waar er geen toe-eigening, waar je niet zelf schuldig zou kunnen zijn. (Dat laatste heeft dan vooral met een voor mij gevaarlijke of beangstigende mannelijkheid te maken.) In zo’n overgave is er veel vrijheid. Het voelt heel anders aan dan een overgave zoals in: ik buig het hoofd en geef mij aan jou over, ik onderwerp me aan jou. Zodra dat beeld komt, gaat iets in mij totaal in verzet, zet het zich schrap, wil het ook iets verdedigen. Onderwerping is verticaal.
Daaruit leer ik voor mezelf dat sommige vormen van (positieve) overgave gemakkelijker te denken zijn dan de andere, voor mij toch. Als ik denk aan mijn engagement, hoe die gedreven is door dromen en verontwaardiging en drang om dingen te beschermen, dan zie ik de overgave, en hoe die dichtbij is. Als ik ergens ga spreken over de dingen die me bezighouden, hoor ik zo vaak van mensen die komen luisteren dat ze die stroom zien. (Soms zien ze daar ook een soort mannelijkheid in die goedaardig en sterk is. Dat is al een moeilijkere gedachte, maar ik zie wat ze bedoelen.) Toen ik bv. vanmorgen een column moest schrijven die volgende week gepubliceerd wordt, voelde ik die overweldigende stroom. Zodra het naar me toe komt waarover ik wil schrijven, stromen de beelden dan bij me binnen. Ik merkte het al op de fiets, terwijl ik terug naar huis reed na de boodschappenronde. De woorden en beelden komen in flitsen naar me toe. Het is bijna opwindend. Als ik dan begin te schrijven, kan ik amper met het tikken mijn eigen gedachten volgen, alsof iets het van me overneemt, terwijl ik toch ook helemaal met mezelf samenval, en daarin iets zie van mezelf dat ik op andere momenten niet zie, of kan zien. Maar als ik probeer zo’n vorm van overgave te verbinden met mijn lichamelijkheid, blokkeert het nog steeds. Het is niet dat het voelt als een taboe of zo, ik kan zien wat het is. Het is gewoon alsof het een terrein is dat mijn lichaam niet kan betreden, alleszins niet in vertrouwen.
Het valt me weer op, hoe diep dat in mij zit, die drang om die grens tussen positieve overgave als stromen en overgave als onderwerping te bevechten. Het is alsof al mijn stekels rechtop gaan staan. Soms zou ik willen weten wie het is die ik daarmee wil beschermen, waar dat beeld begonnen is. Misschien is dat gevoel trouwens wel niet zo heel erg verschillend van het beeld op het einde van je brief, over hoe je daar in de deuropening staat.
Het beeld van onze grootmoeder met de glasscherven op het bed is heel erg heftig en sterk. Het valt me al een tijdje op, hoe zij toch zo afwezig is in mij, terwijl ze bij jou zo aanwezig is. Ik denk dat ik het verhaal wel hoorde, al weet ik dat niet. Misschien ken ik het alleen door jou. Wou ik het niet weten? Werd het van mij weggehouden? Interesseerde het me niet? Was die hele kant van de familie een zwart gat voor mij? Was gewoon de aanwezigheid van onze moeder te groot om achter haar rug de grootmoeder te kunnen zien? Zou mijn beeld van mijn moeder anders geweest zijn als ik een positief en warm beeld had gehad van mijn grootmoeder? Zou het me verplicht hebben om milder te zijn? Zou ik mezelf daardoor anders gevoeld hebben? Het is alsof ik die vragen niet kan beantwoorden. Wil dat zeggen: niet meer beantwoorden? Of is het: niet willen beantwoorden?
Ik voel wel heel sterk hoe ik dat beeld kan zien als ik er via jou naar kijk. Het is zo’n overweldigend oerbeeld. Het is zo’n mooi en sterk beeld hoe er ook in jou een leeuwin zit die die vrouw wil beschermen tegen die vreselijke man. Misschien gaat mijn erfschuld van het moeten dragen van een toxische en vernietigende mannelijkheid als een soort brandmerk in mijn huid waaraan ik mogelijk niet zou kunnen ontsnappen ook terug tot dat beeld of dat moment, of iets in dat moment. Het doet ook zoveel pijn om te lezen hoe je hoopte jezelf te kunnen behoeden voor de gevolgen van dat moment. Dat beeld waar jij erbij gaat liggen is heel groot en indringend. Het roept tegenstrijdige gevoelens op. Er is een mooie kant, waarin ik heel even – als het een foto zou zijn – iets zie van een lijn van moeders, die er ineens wel zou zijn, die iets positiefs ‘oers’ in zich heeft. Onmiddellijk daarna komt er een beeld van een immense eenzaamheid in drie vrouwen, een immens verdriet. En ik voel hoe ik je uit dat bed zou trekken en roepen dat je weg moet lopen, weg van daar. In dat beeld lig jij aan de buitenkant, zou je je arm over de twee anderen kunnen leggen, om hen te beschermen tegen het glas. Dat wil ik niet. Ik zie wel een heel mooi beeld dat ik je zou willen geven. Dat het omgekeerd is, maar dat alleen je grootmoeder daar ligt. Dat er geen oorlog is, maar dat je door het open raam de lente kunt ruiken, en dat jij daar kunt gaan liggen, en dat je grootmoeder haar arm om je heen slaat en je helemaal warm maakt. Op dit moment lukt het me helemaal niet om mezelf in zo’n beeld te zien. Misschien wil ik dat die grootmoeder helemaal van jou is. Ik voel dat ik haar wel wil leren kennen, maar ze hoort bij jou, in dat warmere beeld.
En de beelden van onze grootvader. Misschien moet ik nog wat doordenken over het beeld dat mijn zelfvernietiging een gevecht met zijn agressie was. Misschien was hij de demon. Ik denk dat ik wel een beetje meer klaar ben met hem, wat mijzelf betreft toch. Het voelt alsof hij geen enkele macht heeft over mij, integendeel. Ik voel wel veel opstandigheid over de macht die hij heeft over anderen.
Het beeld van hoe je daar staat in de deuropening, is vreselijk. In dat beeld zie ik jou en zie ik hem. Ik zie een kracht om op te staan, en anderen te beschermen. Maar ik wil niet dat jij geraakt wordt, en al zeker niet door hem. En ik wil ook niet dat jij dat beeld dat je hebt geërfd telkens opnieuw moet beleven. Mijn handen trillen terwijl ik dit schrijf. Het is de leeuw in mij, denk ik. Misschien zouden we hem met ons tweeën wel de baas kunnen?
Ik denk nog wat verder na over de dingen.
Liefs, jan