Moedig zijn, in een of andere vorm. | Greet Mertens

Greet Mertens

schriftje met pen

Moedig zijn, in een of andere vorm.

Leuven, 9 mei 2021

Lieve zus

Hoe moeilijk het is, om nu woorden te zoeken na het opnieuw lezen van jouw brief. Ik voel zo overweldigend veel verdriet. Zo genadeloos veel gewicht van de tijd. Er is telkens iets dat me verlamt. Dat er in mijn lichaam een groot verdriet huist, dat is me vertrouwd geworden. Maar dat gewicht bij jou te voelen maakt me zo opstandig, elke keer opnieuw. Ik probeer er gewoon naar te kijken. Die opstandigheid is waarschijnlijk ook een deel van wie ik ben, samen met het verdriet, en al die andere dingen.

Ik moet nu ineens denken aan een moeilijke vergadering die ik moest voorzitten. Het was een heel emotionele avond, met moeilijke keuzes te maken. Keuzes over de toekomst van sommige mensen en van een gedeelde droom. Er zijn spelregels voor zo’n gesprekken. Als iedereen de spelregels aanvaardt en gezamenlijk mee verantwoordelijkheid draagt, is het al moeilijk genoeg. Maar zo is het vaak niet op zo’n momenten. Ik ben daar altijd extreem gevoelig voor. Het heeft iets te maken met loyauteit, met samen iets dragen, ook als dat moeilijk is. Sommige mensen kiezen dan voor zijwegen, in diverse varianten van opportunisme of onmacht. En ik stond daar, helemaal alleen voor die grote groep mensen, proberend er het beste van te maken en op geen enkele manier mijn verantwoordelijkheid te ontlopen. Moedig zijn, in een of andere vorm. In mijn hoofd is het dan een drukte van jewelste. Ik zie dan ruimtelijk de plek waar ik moet gaan staan, en waar ik hopelijk ook blijf staan, om het goede te doen. En terwijl raakt dat hele gebeuren aan de onveiligheid die in mijn lichaam verankerd is. Het gaat dan zoals het gaat. Moeilijke beslissingen worden genomen, volgens de afgesproken spelregels. Sommige mensen kennen zichzelf dan nadien het recht toe om op allerlei manieren afstand te nemen van wat samen is beslist op basis van spelregels die samen waren afgesproken. Dat doet dan enorm veel pijn. Maar zo gaat het, en je gaat weer verder. Enkele weken na die avond had ik een heel mooi gesprek met iemand die er ook bij was die avond. Ze zei me: “Jij stond daar helemaal alleen vooraan. Je beschermde al die andere mensen, nam alles op jou. Maar wie beschermde jou?”

Ik weet niet goed waarom dit beeld nu naar voor komt. Misschien is het als even aarzelen op de drempel. Ik lees jouw woorden nog eens opnieuw. Een weeskind dat rusteloos in het duister van de afwezigheid heen en weer loopt. Een kind dat op een of andere manier gedoemd lijkt om in een duistere kamer te moeten blijven, terwijl het leven daarbuiten als een rustige trein verder gaat. (Er waren ook echte donkere kamers in ons huis. Maar dat waren soms kamers waar een andere werkelijkheid kon gemaakt worden.) Het doet zo eindeloos veel pijn om die beelden te zien van die afstand tussen jou en je verhaal. Alsof je in die duistere kamer blijft zitten, alsof je daar heen en weer stuitert, alsof je iets van de muren probeert te schrapen. Alsof er aan de andere kant van de muur iets als een dans is. Aan deze kant kun je op een of andere abstracte manier zien, in afwezigheid, wat een dans is, maar je hebt de beelden of bewegingen of woorden niet om jezelf in jouw dans te schuiven. En niemand vindt de weg of het geduld of gewoon de aandacht om jou bij de hand te nemen, je te laten ontdekken hoe je een verhaal kunt maken. Het was er denk ik altijd al ergens in jou, maar het zou zo mooi geweest zijn als iemand een manier zou hebben gevonden om van die duistere kamer een veilige lichte kamer te maken. Het zou je rust hebben gegeven, een soort landschap waarin je kon leren wat jij echt wilde. En zo zou die iemand ook met jou de deur hebben kunnen openen naar de andere kant van de muur.

En het beeld van het kleine meisje en haar moeder. Het beeld is zo intens, en zo zwaar in de tijd. Het flitst zo heen en weer in mijn hoofd. Ik zie die lijn van de moeders, en hoe dat alles bij jou is terechtgekomen. En ik zie het beeld van hoe jij je eigen moeder over de grens van de dood helpt. Het was groots om jou dat te zien doen, en op een bepaalde manier deed het ook pijn. Ik dacht ook op dat moment: wie beschermt jou? Ik deed het een klein beetje door naast jou te staan, maar het was ook alsof ik te weinig kon doen. Hetzelfde dubbele gevoel had ik toen ik je een week later hoorde spreken in de afscheidsviering voor onze moeder. Je was groots, op een manier die ik niet had kunnen opbrengen. En tegelijk dacht ik ook iets als: jouw verdriet hoeft niet in die andere kamer te blijven, het mag ook hier zijn.

Het is zo’n mooi beeld, dat het kind bevrijd mag worden. Het kind mag zich losmaken van de keten van de tijd. Verhalen die zijn doorgegeven en zo de ruimte voor eigen verhalen verstikten. En ook al was er veel tragische machteloosheid in de tijd, het is wat het is. Het was een deel van mijn opstandigheid, toen ik daar stond op die donderdag toen we afscheid namen. Ik wou een beetje trekken en duwen aan dat grote zwijgen in die hele familie. Het zwijgen is natuurlijk ook onvermogen, we falen allemaal. Maar we zijn wel samen verantwoordelijk voor het huis. Dat is een van de spelregels. Wie zwijgt, om welke reden dan ook, legt soms het gewicht gewoon op de schouders van een ander. En die ander staat dan misschien helemaal alleen in de wind. Maar ik denk wel dat het een goede plek is om te gaan staan, daar, als je jezelf wilt bevrijden. Ook al zit je lichaam in de kramp, klaar om weg te vluchten. Maar je blijft. Misschien een heel klein beetje als l‘homme révolté. Laten we daar de kwetsbaarheid koesteren.

Het doet me eindeloos veel pijn om het gewicht van die tijd van zwijgen op jouw weesschouders te voelen. Het doet veel pijn om te voelen hoe dat gewicht jou naar de dood lijkt te trekken. Ik ken het gevoel van een verlangen naar een toestand waarin het gewicht weg zal zijn, waar je jezelf neer kunt leggen. En er is ook een opstandigheid, wanneer ik dat beeld zie. Het zou op een bepaalde manier ook een buigen zijn, een buigen als opgeven. En dat cadeau wil ik de dood niet geven.

Misschien is het een vorm van revolte, dat je zomaar een open kamer van licht rondom jou mag afbakenen. Een kamer die met je meegaat. Ook als er rondom jou ziekte is, ook als de dood ergens nabij is, ook als het zwijgen zich herhaalt, en ook als dat alles uit onvermogen is. Misschien zorgt die kamer van licht er wel voor dat de muren van de kamers van de duisternis hun macht verliezen. Misschien zal het licht ons helen.

Terwijl ik dit alles schrijf, is het hier moederdag. Ik was nooit goed in moederdag, hoopte altijd dat die geruisloos voorbij zou gaan. Zodat ik niets zou moeten geven. Alsof dat geven omgekeerd recht zou geven op iets. Alsof ik daarmee een contract zou ondertekenen van een goede zoon, alsof ik mezelf daarmee in een duistere kamer zou zetten waaruit ik dan niet meer weg zou kunnen. Het is me denk ik gelukt de muren van die kamer af te breken. Al is het wel een beetje ingewikkeld te voelen dat er niet iets anders voor in de plaats kwam, iets dat me houvast zou geven. Je staat wel rechtop, je blijft in je waarden, je blijft loyaal (omdat je anders alles zou verliezen), maar je bent ook wel wees.

Het waren dagen van verdriet hier. Ik voelde iets van jouw verdriet, op afstand. Er was een teleurstelling door het opportunistisch en deloyaal gedrag van iemand. En er was wel iets van de nabije moederdag dat door me heen ging. Het was alsof mijn denkbeeldige dochter Julia me erop wees dat ik te veel zweeg over haar. En ik dacht vooral aan al die vrouwen die ik ken die zo graag zelf een kind hadden gehad of die een kind verloren. Ik wou aan hen kunnen zeggen dat het ook hun moederdag is vandaag. Ik zou zo graag willen dat het voor hen wel iets betekent, dat ze gezien worden als de moeder die ze ook zijn. Ik probeerde mijn verwarrende gevoelens in een stukje te schrijven. Ooit zei een van hen aan mij dat ik een vader zonder kind ben. Het is een beeld dat te groot is voor mij, denk ik, maar dat tegelijk als een troost voelt, als iets dat me rust geeft. Ik weet niet goed hoe ik dat had moeten doen, als wees weten hoe je een vader bent. Intuïtief wist ik wel iets, denk ik. Als een soort vermoeden van hoe het zou kunnen zijn, als een dans die aan de andere kant van de kamer was. Ik zal het wel nooit helemaal weten. Dat kind zal altijd een soort plek zijn. Het is goed dat er een naam is voor die plek. De kleine Julia heeft zo een band met de oude Julia. Ik weet niet of de oude Julia mij een verhaal heeft geleerd. De herinnering in mijn lichaam is wel dat ze iets van mijn rusteloosheid wegnam. Op een of andere manier – en misschien was het in het echt wel heel anders dan ik het me herinner – gaf ze me het gevoel dat het wel goed zou komen met mij. En op een of andere manier gaf ze me het vertrouwen dat het goed is om rechtop te staan, in de wind als het moet. Zonder te veel gedoe. Misschien is dat het verhaal dat ik ervan gemaakt heb. Misschien is dat een klein stukje van mijn kamer van licht, als die er al zou zijn.

Om maar te zeggen: ik kijk uit naar de opstand.

Liefs, jan